PRIMARY SOURCES

ON COPYRIGHT

(1450-1900)

High Court of Justice on the application of the 1817 Act to translation disputes, The Hague (1820)

Source: Keizerlijk Gerechtshof en Hoog Gerechtshof der Vereenigde Nederlanden: Arresten Kamer van Correctioneele appellen 1811-1838, no. 8., 1820, case no. 41 (no. 488 of the cause list); Nationaal Archief, Den Haag, archief Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof, nummer toegang 2.09.17, inventarisnummer 304

Citation:
High Court of Justice on the application of the 1817 Act to translation disputes, The Hague (1820), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

7 transcripted pages

Chapter 1 Page 1


No. 41 Het Hoog-Geregtshof in 's-Gravenhage
Kamer der appellen in zaken van Correctionele Politie

No. 488 van de Rol

Tusschen

Johannes Christoffel van Kesteren, van beroep Boekverkooper, woonende te Amsterdam; appellant van een vonnis van de Regtbank van eersten aanleg, zitting houdende te Amsterdam, regt doende in zaken van Correctionele Politie, de dato 16 Augustus 1820 aldaar den 25 derzelve Maand geregistreerd door den ontvanger Bondam, tegen betaling van f 67: 57-Cents, Comparerende bij Mr. J.G.A. Clant, zijnen Procureur ter eenre,

En

den Officier bij de voorsz. Regtbank, geintimeerde, gerepresenteerd door den Procureur-Generaal bij dit Hoog-Geregtshof
mitsgaders
Samuel Delachaux, boekverkooper, mede woonende te Amsterdam, Civiele Partij en mede geintimeerde, Comparerende bij Mr. H.A. Bollard, deszelfs procureur
ter andere Zijde.

Gezien de acte van Appel van den 22 Augustus 1820.

Gezien het Vonnis ter Eerste Instantie, luidende:
"De Regtbank van eersten Aanleg, zitting houdende te Amsterdam (vierde kamer), regt doende in zaken van Correctionele Politie, in het eerste Ressort.
Gezien hebbende eene plainte door Samuel Delachaux, boekverkoper, binnen deze Stad woonachtig, ten lasten van den gedaagden Johannes Christoffel van Kesteren, aan den Heere Officier van Justitie ingeleverd, en welke zich daar bij tevens heeft gesteld Civiele Partij.
Gehoord de conclusie door den klager en civiele Partij in deze zaak gedaan en genomen, tenderende, dat de




Chapter 1 Page 2


beklaagde zal worden verklaard schuldig aan het wanbedrijf van nadruk, en dat dienvolgens zal worden gelast, dat alle de nog ongedebiteerde voor handen zijnde exemplaren van den nadruk zullen zijn geconfisqueerd, mitsgaders hij beklaagde zal worden veroordeeld tot eene schadevergoeding van f 2700, zijnde het bedrag van den koopprijs voor 300 exemplaren, gerekend tegen f 9, waar voor in het oorspronkelijk fransch exemplaar en dat der nederduitsche vertaling wordt uitgegeven, beide zoo wel Confiscatie als schadevergoeding, ten behoeve van den klager, als mede in de kosten van den processe; alles onverminderd zoodanig requisitoir als den Heer Officier van Justitie in het belang des Staats mogt begrijpen te moeten nemen.
Gehoord de conclusie aan zijde van den gedaagden gedaan en genomen, tenderende tot ontzegging van den Eisch, en Comdemnatie van den Eyscher en Civiele Partij in de kosten.
Gehoord de daarop genomene Conclusie, door het Openbaar Ministerie, houdende, dat, naar Aanleiding van Art. 7, 9 en 11 van het Besluit van 24 Januarij 1814, het Besluit van 24 Januarij 1815, en de Wet van 25 Januarij 1817, mitsgaders krachtens art. 194 van het Wetboek van Criminele Instructie, de door den Eyscher en civiele partij, ten dezen genomene Eysch en conclusie aan denzelven zal worden geadjudicieerd; dat Johannes Christoffel van Kesteren zal worden verklaard Schuldig aan het Wanbedrijf van Nadruk, en dien ten gevolge zal worden veroordeeld tot eene geldboete van zoo veel, als naar aanleiding van bovengemelde Artikelen, deze Regtbank zal vermenen te behooren; Met Condemnatie in de kosten van den Processe.
Gelet op de Instructie van bovengemelde Conclusien.
Alle de formaliteiten bij de wet voorgeschreven, voor zoo verre die als nog in observantie zijn, in acht genomen zijnde.
Gezien Art. 7, 9 en 11 van het Besluit van 24 Januarij 1814 en Art. 4 van het Besluit van 25 Januarij 1817.
Welke Artikelen door den President zijn voorgelezen.
Overwegende, dat het ten Processe Consteert, dat de klager en Civiele Partij, Samuel Delachaux, boekverkoper binnen deze Stad woonachtig, op den 22 April 1820, aan Heeren Burgemeesteren dezer Stad, ter vertaling heeft vertoond het Exemplaar van zeker werk, oorspronkelijk




Chapter 1 Page 3


in het fransch geschreven, onder den titel van Documens historiques et reflexions sur le Gouvernement de la Hollande, par Louis Bonaparte, ex Roi de Hollande, en daar van in de Amsterdamsche Couranten van 26 en 28 April en 1 Mey 1820 mitsgaders in de Staats Couranten van 26 April en 5 Mei 1820, eene behoorlijke en bij de Wet van 24 Januarij 1814 en die van 24 Januarij 1815 voorgeschreven, aankondiging is gedaan.
Overwegende, dat, hoezeer de klager en Civiele Partij aan het derde vereischte, bij de Wet van 24 Januarij 1814 voorgeschreven, nog niet heeft voldaan, den klager en Civiele Partij echter, zoo hij slechts voor de expiratie der bepaalde zes maanden, en dus voor den 22 October 1820, aan dit vereischte voldoet, het regt van Eigendom op die vertaling blijft gewaarborgd.
Overwegende, dat het mede ten processe Consteert, dat de gedaagde Johannes Christoffel van Kesteren, op den 16 Mey 1820, aan Heeren Burgemeesteren dezer Stad, ter vertaling heeft vertoond een exemplaar van een werk te Londen uitgegeven, onder den titel van Historical documents and reflexions on the government of Holland, by Louis Bonaparte, ex King of Holland, waar van hij gedaagde, zoo wel in de Amsterdamsche als Staats Couranten heeft aankondiging gedaan, en daar en boven een gedrukt berigt en Inteekening van de Vertaling heeft uitgegeven.
Overwegende, dat het ten Processe is bewezen, dat het werk onder den titel van Documens historiques et reflexions sur le Gouvernement de la Hollande, par Louis Bonaparte, ex Roi de Hollande, en het werk onder den titel van Historical documents and reflexions on the government of Holland, by Louis Bonaparte , ex King of Holland, zijn twee verschillende uitgaven van een en het zelve werk, van denzelfden Auteur, en gelijkelijk te Parijs en te Londen uitgegeven.
Overwegende, dat de door den gedaagden op den 16 Mey 1820 aan Heeren Burgemeesteren dezer Stad gedane Vertoning ter vertaling van het genoemde werk is posterieur aan de vertoning, welke door den klager en Civiele Partij, op den 22 April 1820, aan Heeren Burgemeesteren voornoemd, ter vertaling van hetzelve werk is gedaan.
Overwegende, dat hier uit resulteert, dat de gedaagde




Chapter 1 Page 4


Johannes Christoffel van Kesteren heeft gepleegd inbreuk op het Kopijregt van de Vertaling van het voormelde werk, het welk de Eyscher en Civiele Partij, in voege voorschreven, heeft verkregen, en welke inbreuk volgens de term der Wet, als nadruk moet worden aangemerkt.
De Regtbank voornoemd, regt doende in het eerste ressort.
Ordonneert de Confiscatie van alle de binnen dit Rijk voor handen zijnde ongedebiteerde exemplaren van den nadruk, ten voordeele van den Eyscher en Civiele Partij in dezen.
Condemneert den gedaagden Johannes Christoffel van Kesteren, om aan den Eyscher en Civiele Partij te betalen de waarde van drie honderd exemplaren van het voornoemd werk, gerekend tegen negen gulden, ieder exemplaar, en dus ten belope van twee duizend zeven honderd gulden, zijnde de prijs, waarop de uitgave van de Originele Nederduitsche vertaling, bij den Eyscher en Civiele Partij is bepaald.
Condemneert wijders denzelven gedaagden tot Betaling eener boete van twee honderd gulden, ten behoeve van de algemene Armen van de woonplaats van hem gedaagden, en in de kosten van den processe, ten behoeve van den Staat, executabel bij lijfdwang, berekend op Een gulden acht en vijftig cents.
Mitsgaders in die kosten, welke door hem Civiele Partij zijn veroorzaakt."

Gehoord het rapport van den Heer Schonck, Raad in dezen Hove.

Gehoord den appellant in de middelen van deszelfs Verdediging en in deszelfs Conclusien, daartoe strekkende: "Dat bij Arrest van dit Hoog geregtshof zal worden teniet gedaan het Vonnis van de Regtbank van eersten Aanleg, zittende te Amsterdam, regt doende in zaken van Correctionele Politie, de dato 16 Augustus 1820, waar van is geappelleerd; Voorts dat met verbetering van het zelve Vonnis, als nog zal worden geannulleerd de Instructie, de Citatie en al het geen daarop gevolgd is; en dat de appellant zal worden geabsolveerd. Wijders met betrekking tot de Civiele Partij en mede geintimeerde, dat bij arrest als voren aan hem zal worden ontzegd de Eisch en Conclusie ten eersten Instantie tegen den appellant gedaan en genomen; en eindelijk dat de Civiele Partij en mede geintimeerde zal worden gecondemneerd in de kosten van de beide Instantien."

Gehoord de Civiele Partij en mede geintimeerde in deszelfs



Chapter 1 Page 5


Conclusien, daartoe tenderende: "Dat het appel in dezen zal worden teniet gedaan, en de appellant bij Arrest van dit Hof zal worden verklaard bij het beklaagde Vonnis van de Correctionele Regtbank van Amsterdam van den 16 Augustus 1820 (althans voor zoo veel de Condemnatie ten behoeve van den geintimeerden aangaat) te wezen niet bezwaard met de kosten."

Gehoord den Advocaat-generaal De Greve, namens den Procureur Generaal, in het expose der feiten en in deszelfs Conclusien, daar toe strekkende: "Dat bij Arrest van dit Hoog Geregtshof (Kamer der appellen in zaken van Correctionele Politie) het Hof, regt doende op het appel, zal te niet doen het Vonnis, waar van ten dezen is geappelleerd, en den Appellant zal vrijspreken van de tegen hem ingebragte klagte; en dat Voorts aan de Civiele Partij haar Eisch en Conclusie zal worden ontzegd, met Condemnatie van den klager en Civiele Partij, Samuel de la Chaux, in de proceskosten van beide Instantien, zoo ten behoeve van den appellant als van den Staat."

Alle de formaliteiten bij de Wet voorgeschreven in Acht genomen zijnde.

Overwegende, dat de klager, mede geintimeerde en Civiele Partij sustineert, dat hij, na op den 22 April dezes Jaars 1820 aan Burgemeesteren zijner woonplaats te hebben vertoond een te Parijs uitgegeven boekwerk, ten titel voerende: Documens historiques et reflexions sur le Gouvernement de la Hollande, par Louis Bonaparte, ex Roi de la Hollande, en voorts in de Staats en Amsterdamsche Couranten bij drie herhaalde Reizen de Nederduitsche Vertaling van dat werk, als door hem mede geintimeerde zullende worden uitgegeven, te hebben aangekondigd, de beklaagde, alhier appellant, mitsdien geene bevoegdheid zoude gehad hebben eene Nederduitsche vertaling van datzelfde werk, naar de Engelsche uitgave, binnen dit Rijk te doen drukken en verkopen, gelijk zulks door den Appellant is geschied.

Overwegende, dat de mede geintimeerde zijne Sustenue en verders bij zijne Conclusie tegens den appellant genomen Eisch, tracht te funderen op een Besluit van den 24 Januarij 1814, door den Souvereinen Vorst van de toen bestaande Vereenigde Nederlanden genomen en in het Staatsblad geinsereerd.

Overwegende, dat bij eene nadere, en volgens het



Chapter 1 Page 6


Voorschrift der Grondwet van dit Rijk gesanctioneerde Wet van den 25 Januarij 1817, in de premisse van dezelve duidelijk wordt te kennen gegeven, dat dezelve Wet strekken moet, om de regten ten aanzien van het drukken en uitgeven van letter- en kunstwerken in dit Rijk op een eenparigen voet vast te stellen.

Overwegende daar en boven dat zoodanige dispositien van dat Besluit, als voor het geheele Rijk ter dezer materie geschikt bevonden waren, in de Wet zijn opgenomen en geinsereerd; terwijl veele andere bepalingen, bijzonder die welke op de onderhavige Zaak toepasselijk zouden kunnen gerekend worden, geheel anders bij de Wet, dan bij het gemelde Besluit, zijn gewijzigd.

Overwegende dat derhalve niet het gemelde Besluit, maar alleen de Wet van 25 Januarij 1817 in deze door den regter kan toegepast worden.

Overwegende, dat de geintimeerde niet heeft bewezen voldaan te hebben aan de vereischten, welke bij Art. 6 van die Wet zijn voorgeschreven, en dat hij alzoo in gebreke gebleven is zich zoodanig regt te verzekeren, als by Art. 2 en 4 dier Wet is toegekend aan de Uitgevers van letter- en kunstwerken.

Het Hof, regt doende op het appel.
Doet te niet de appellatie en het Vonnis, waar van ten dezen is geappelleerd.
En op nieuw regt doende.
Gezien Art. 212 en 191 van het Wetboek van Strafvordering.
Doet te niet de Instructie en Citatie, met al het geen daarop is gevolgd, en acquitteert den appellant van de tegen hem ingebragte beschuldiging.
Ontzegt voorts aan de Civiele Partij en mede geintimeerde derzelver Eisch en Conclusie ter Eerster Instantie gedaan en genomen; - Met Condemnatie van dezelve in de kosten der beide Instantien, zoo ten behoeve van den appellant, als van den Staat.
Aldus gedaan en gewezen bij het Hoog Geregtshof in 's Gravenhage, Kamer der appellen



Chapter 1 Page 7


in zaken van Correctionele Politie, en ter publieke Audientie gepronuntieerd den vijfentwintigsten October 1800 twintig, present de Heeren en Mr. Donker Curtius, president, Schonck, rapporteur, Jonkheer Van Alderwerelt, Vromans, Swellengrebel en Jonkheer Beelaerts van Blokland, dewelke benevens den Griffier dezen hebben onderteekend.


(B. Donker Curtius) (J. Schonck) (J.C. van Alderwerelt)

(P. Vromans) (J.H. Swellengrebel)

(F. Beelaerts van Blokland) (M.G. Brondgeest)



Transcription by: Stef van Gompel

    


Copyright History resource developed in partnership with:


Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

With the exception of commentaries that are available under a CC-BY licence (compliant with UKRI policy) you may not publish individual documents or parts of the database for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK