3 transcripted pages
Chapter 1 Page 191
[...]
II. KOPIJREGT DER EVANGELISCHE GEZANGEN.
HOOG GEREGTSHOF VAN 's GRAVENHAGE.
Eerste civiele kamer.
Zitting van Maandag 11 Januarij 1813.
Johannes Enschede en Zoon, boekdrukkers, wonende te Haarlem, appellanten, bij acten van appel in dato den 6 November 1812, van eene ordonnantie en refere van den President van de vierschaar van eerste instantie te Haarlem, van den 23 October 1812, comparerende bij Mr. Willem van der Jagt, hunnen avoue, tegen Johannes Allart, boekhandelaar, wonende in den Haag, geintimeerde, comparerende bij Mr. Matthys Hendrik van Son, zijnen avoue.
Het Hof, partijen gehoord,
Gehoord den Advokaat-Generaal Philipse in zijne conclusien, strekkende, dat het Hof bij arrest zou te niet doen het appel en voorts rejecteren de exceptie van incompetentie,
Chapter 1 Page 292
door de appellanten in appel geproponeerd, en wijders gelasten dat de ordonnancie en refere, door den President van de Regtbank, ter eerste instantie, zitting houdende te Haarlem, verleend, volkomen effect zal sorteren, met condemnatie van de appellanten in de gewone boete;
Overwegende, dat in deze procedure geene quaestie is over eene administrative daad van den Directeur-Generaal van de boekdrukkunst en den boekhandel in het Rijk, of van eenige andere administrative magt, maar alleen over het regt van eigendom tusschen particuliere personen, waarvan de beoordeeling en beslissing in deszelfs aard behoort tot de ordinaris justitie, en de geintimeerde ook door welgemelden DirecteurGeneraal van de Justitie is gerenvoyeerd;
O. dat er dus geene redenen aanwezig zijn, waarom dit Hof de beslissing dezer zaak van de hand wijzen, of zich daaromtrent incompetent verklaren zoude;
O. dat de geintimeerde bij sententie van het Hof van Justitie over het voormalig Departement Holland, van den een en dertigsten Julij achttien honderd en zeven, is verklaard te zijn wettige eigenaar van het regt van copij der Evangelische gezangen ten processe vermeld, en bij die sententie aan de appellanten hunnen eisch, om tot het drukken van die gezangen geregtigd verklaard te worden, is ontzegd;
O. dat de appellanten in die sententie hebben berust, en dezelve dus in kracht van gewijsde is gegaan;
O. dat de geintimeerde bij het bij die sententie door hem verkregen regt behoort te worden gemaintineerd, daar er geenerhande redenen aanwezig zijn, waarom dit regterlijk gewijsde ook niet nu nog deszelfs volkomen effect zoude moeten hebben, of de geintimeerde van het daardoor verkregen regt vervallen zoude behooren te worden verklaard, daar de conservatie van dat regt met de thans bestaande wetten niet strijdig is;
Chapter 1 Page 393
O. dat zelfs, wanneer er eene posterieure beslissing dezen aangaande aanwezig was, dezelve wegens artikel twee van het Wetboek Napoleon geene terugwerkende kracht zoude kunnen hebben;
O. eindelijk, dat door den geintimeerde ter eerster instantie in dezen is geprocedeerd overeenkomstig de wet;
Doet te niet het appel;
Rejecteert de geproponeerde exceptie van incompetentie, en gelast dat de ordonnancie en refere van den President van de Regtbank ter eerster instantie te Haarlem, van den drie en twintigsten October achttienhonderd twaalf, volkomen effect zal sorteren, en condemneert de appellanten in de kosten en in de boete van appel.
[...]
Transcription by: Stef van Gompel