PRIMARY SOURCES

ON COPYRIGHT

(1450-1900)

Supreme Court on the protection of non-original writings, The Hague (1892)

Source: Weekblad van het recht (1893), no. 6274, 1; Juridische Bibliotheek, Universiteit van Amsterdam, 184: EK.09/5

Citation:
Supreme Court on the protection of non-original writings, The Hague (1892), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

            Chapter 1 Page 1 of 2 total



Monday, 2 January 1893. No. 6274.

WEEKLY PAPER ON LAW.
LEGAL NEWS- And ADVERTISEMENT JOURNAL.

TWENTY-FIFTH EDITION. JUS ET VERITAS.

[...]


SUPREME COURT OF THE NETHERLANDS

[...]

Chamber of Criminal Cases

Hearing of 21st November 1892.

President, F.B. Coninck Liefsting, Master of Law.

Justices, Masters of Law: A.A. de Pinto, A.J. Clant van der Mijll, A.P.Th. Eyssell, B.H.M. Hanlo, P. van Bemmelen and S.M.S. de Ranitz.

The claim that copyright could exist only for those writings which include a literary thought finds no support in the Act of 28 June 1881 (Bulletin of Acts, Orders and Decrees No. 124).
Art. 1 of that law recognizes copyright for each writing, also for such a writing that contains nothing more than that which is to be regarded as town news, even if that alleged news could be considered as already known to a part of the public.
The decision on the question of whether a notice in a newspaper is or is not to be regarded as a citation, referred to in art. 7 of that Act, can not be reversed on appeal.
For the applicability of Art. 349bis Penal Code is not demanded that the perpetrator acts from the desire for undue pursuit of gain or premeditation to injure.

G.H.S., 81 years old, administrator of the Leyden Daily, born in Leiden, residing in Zoeterwoude, is appellant in cassation against a judgment of the Court of Justice in the Hague of 5 May 1892, whereby, with the reversal of a verdict of the District Court in The Hague of 29 Febr. 1892, the appellant has been declared guilty of willful infringement of another's copyright, and at that point, with the application of the Articles 349 bis, 349 quater and 23 Penal Code, the Articles 3 and 10 in relation to Art. 7, first paragraph, of the Act of 28 June 1881 (Bulletin of Acts, Orders and Decrees No. 124) and the Articles 214, 215 and 239 Code of Criminal Procedure, has been sentenced to a fine of NLG 25, with an alternative detention of five days, and ordered to pay the costs of the two instances, also recoverable by imprisonment of at most 1 day.

After had been heard the report of justice CLANT VAN DER MIJLL, and the counsel for the appellant, B. M. VLIELANDER HEIN, Master of Law, had explained the provision further in the plea, Advocate-General GREGORY has advised the following:

Your Right Honourable Lords President and Justices! As a ground of appeal is proposed in the plea: Infringement and misapplication of Articles. 1, 2 and 7 of the Law of 28 June 1881 (Bulletin of Acts, Orders and Decrees No. 124) and art. 349bis Penal Code: because a festival program or festival guide holds no literary thought, but merely alleges to contain town news, and on which notices the Court did not even positively decide that they were "news", is not a writing for which copyright can be obtained; Furthermore, because the Court on the basis of incorrect arguments denies the prosecuted newspaper notice the nature of lawful citation or abstract for announcement, and both here, as in its decision regarding the intent, overlooks that it mainly comes to the desire for undue pursuit of gain." As may be seen, the argument is made up of two parts, while each of those parts contains more than one allegation.
In the 1st part is claimed, in the first place, that a festival program or festival guide, which is at issue here, expresses no literary thought, and there can be obtained no copyright for such a writing. If the expression of a literary thought was a requirement for the existence of the copyright, simple notices should be denied that right. And yet it is crystal clear from Art. 7, 2nd para., that those notices also fall under the protection of the Act. One has therefore failed to mention an article, in which the so-called criterion of literary thought is indicated. And however much weight they may have attached to the expression "literary works" in the Explanatory Memorandum (1), firstly it is not ascertained that the Government had in mind a limited meaning, which the honorable pleader referred to, and furthermore thereby could not, in any case, be negated the power of the word "writings" (Art. 1), in its apparently abolutely common meaning. See also J. van de Kasteele, Master of Law, "Copyright in the Netherlands." - Leiden, 1885, p. 61, who holds for correct "a very broad interpretation of the article", and in whose feelings "any writings, whether or not the ideas in it, or the content that it contains, are prominent, (will) fall under the provisions of our law." However, I think to need to go further than this writer, and also place under the law those writings, which lack any thought. Because the law does not distinguish and speaks only of "writings", should also be counted as that any programs of festivities, lists of raffles held, and all other announcements, of whatever nature. And therefore I cannot allign myself with what is argued in the second place in the 1st part of the argument. The honorable pleader, perhaps feeling the force

(1) Annex to the Proceedings of the Lower Chamber of the States-General 1876/77, 202 par. 2.

    


Maandag, 2 Januari 1893. No. 6274.

WEEKBLAD VAN HET RECHT.
RECHTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

VIJF-EN-VIJFTIGSTE JAARGANG. JUS ET VERITAS.
Dit blad verschijnt des Maandags. Woensdags en Vrijdags. - Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden franco per post met f 1.00 verhooging. - Prijs der advertentien, 20 cents per regel. - Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 124).


HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN.

[...]

Kamer van Strafzaken.

Zitting van den 21 November 1892.

Voorzitter, Mr. F.B. Coninck Liefsting.

Raadsheeren, Mrs.: A.A. de Pinto, A.J. Clant van der Mijll, A.P.Th. Eyssell, B.H.M. Hanlo, P. van Bemmelen en S.M.S. de Ranitz.

De bewering als zoude auteursrecht alleen kunnen bestaan voor die geschriften welke eene letterkundige gedachte behelzen, vindt geen steun in de wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 124).
Art. 1 van die wet erkent auteursrecht voor elk geschrift, alzoo ook voor zoodanig geschrift dat niets anders inhoudt dan hetgeen als stadsnieuws is te beschouwen, zelfs al kon dat beweerde nieuws als bij een deel van het publiek reeds bekend worden aangemerkt.
Op de beslissing van de vraag of een in een dagblad voorkomend bericht al dan niet is te beschouwen als eene aanhaling, bedoeld bij art. 7 dier wet, kan in cassatie niet worden teruggekomen.
Voor de toepasselijkheid van art. 349bis Strafwetb. wordt niet gevorderd dat de dader gehandeld hebbe met de zucht naar onbehoorlijk winstbejag of het oogmerk om te benadeelen.

G. H. S., oud 81 jaren, administrateur van het Leidsche Dagblad, geboren te Leiden, wonende te Zoeterwoude, is req. van cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 Mei 1892, waarbij, met vernietiging van een vonnis der arrond.- Rechtbank te 's-Gravenhage van 29 Febr. 1892, de req. is schuldig verklaard aan opzettelijke inbreuk op eens anders auteursrecht, en te dier zake, met toepassing van de artt. 349 bis, 349 quater en 23 Strafrecht, de artt. 3 en 10 in verband met art. 7, eerste lid, der wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 124) en de artt. 214, 215 en 239 Strafvord., is veroordeeld tot eene geldboete van f 25, met vervangende hechtenis van 5 dagen en in de kosten der beide instantien, invorderbaar ook bij lijfsdwang van ten langste 1 dag.

Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer CLANT VAN DER MIJLL en de advocaat van den requirant, Mr. B.M. VLIELANDER HEIN, de voorziening nader bij pleidooi had toegelicht, heeft de adv.-gen. GREGORY de volgende conclusie genomen:

Edel Hoog Achtbare Heeren President en Raden! Als middel van cassatie is bij pleidooi voorgedragen: Schending en verkeerde toepassing van de artt. 1, 2 en 7 der wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 124) en van art. 349bis Strafrecht: omdat een feestprogram of feestwijzer geen enkele letterkundige gedachte, doch louter beweerd stadsnieuws behelzende en omtrent welke mededeelingen het Hof niet eens positief beslist dat zij "nieuws" waren, niet is een geschrift, waarvoor auteursrecht kan worden verkregen; voorts omdat het Hof op onjuiste motieven aan het vervolgde dagbladbericht het karakter van geoorloofde aanhaling of uittreksel ter aankondiging ontzegt en zoowel hierbij, als bij zijne beslissing omtrent het opzet, voorbijziet dat het voornamelijk op de zucht naar onbehoorlijk winstbejag aankomt". Zooals men ziet, bestaat het middel uit twee deelen, terwijl elk dier deelen meer dan eene grief bevat.
Bij het 1e onderdeel wordt in de eerste plaats beweerd dat een feestprogramma of feestwijzer, waarvan ten deze sprake is, geen letterkundige gedachte uitdrukt, en er dus voor zulk een geschrift geen auteursrecht kan worden verkregen. Wanneer de uitdrukking van eene letterkundige gedachte een vereischte was voor het bestaan van het auteursrecht, dan zou aan eenvoudige berichten dat recht moeten worden ontzegd. En toch blijkt uit art. 7, 2e lid zonneklaar dat ook die berichten onder de bescherming der wet vallen. Men is dan ook in gebreke gebleven een artikel te noemen, waarbij bet zoogenaamde criterium van letterkundige gedachte wordt aangeduid. En hoeveel gewicht men ook hebbe gehecht aan de uitdrukking "letterkundige werken" in de Memorie van Toelichting (1), zoo is vooreerst niet uitgemaakt dat de Regeering daarbij de beperkte beteekenis op 't oog had, die de geachte pleiter bedoelde, en kon ten andere in geen geval daarmede de kracht van het woord "geschriften" (art. 1), in zijne blijkbaar volstrekt algemeene beteekenis, worden te niet gedaan. Zie ook Mr. J. VAN DE KASTEELE, "Het auteursrecht in Nederland". - Leiden, 1885, bl. 61, die "eene zeer ruime interpretatie van het artikel" voor de juiste houdt en naar wiens gevoelen "elk geschrift, onverschillig of de denkbeelden er in vervat, dan wel de materie, die het draagt, op den voorgrond staan, onder de bepalingen (zal) vallen van onze wet". Ik meen echter nog verder te moeten gaan dan deze schrijver en ook die geschriften, waaraan elke gedachte ontbreekt, onder de wet te moeten brengen. Nu de wet niet onderscheidt en alleen spreekt van "geschriften", moeten m. i. daartoe ook programma's van feestelijkheden, lijsten van gehouden verlotingen en allerlei andere mededeelingen, van welken aard ook worden gerekend. En daarom kan ik mij evenmin vereenigen met hetgeen in de tweede plaats bij het 1e onderdeel van het middel wordt aangevoerd. De geachte pleiter, wellicht de kracht gevoe-

(1) Bijl. der Hand. van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1876/77, 202 par. 2.



    


Copyright History resource developed in partnership with:


Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

With the exception of commentaries that are available under a CC-BY licence (compliant with UKRI policy) you may not publish individual documents or parts of the database for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK