delivering, commissioned to him, of the publication of the work Max Havelaar of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel Maatschappij (Max Havelaar or the Coffee Auctions of the Dutch Trading Company), written by the plaintiff, with the offer to compensate the defendant and to comply with the obligations entered into in accordance with the law, and that which is further mentioned in detail in the writ, and considering furthermore that the appellant of that judgment appealed and has found fault with that the judgment assumes that a transfer of property without any stipulations cannot be an act between mandator and mandatory, and that the alleged mandate is entirely at odds with the recognition of the property rights of the defendant, in other words, that the mandate cannot be the cause of transfer of property; that this statement is legally incorrect, about which the appellant has entered into an extensive argument, of which the application in casu is that the defendant has asked for, and also obtained, Carte Blanche to publish the contested work for the benefit of the plaintiff; that he has fulfilled the task and has to give accounts thereof; that he has to proof the purchase and sale on which he relies; that he does not do this; that in any case an agreed purchase price is not demonstrated, without which a purchase is not conceivable; that the recognition of the enjoyed value is nothing but a guarantee of the right of third parties on the title to be given by the mandatory; that in casu no purchase or sale is conceivable, whereby the defendant would have obtained the exclusive right to the work in question, which already is demonstrated by the circumstance that he was not allowed to destroy the manuscript, he was not free to not publish it, while also the moral and legal responsibility rested with the plaintiff, whose interests he represented, -- the appellant pleads the reversing of the judgment a quo on all grounds, and the allocation of the aforesaid pleadings given in the first instance, with order for the respondent to pay the costs of both instances.
That the respondent, after having contested the grievances put forward by the appellant against the judgment a quo, has noted that the appellant has argued two points which have not been dealt with in the judgment; that the first is that of the purchase alleged by the respondent; that the judge a quo has passed on this point in silence, because the burden of proof, that the respondent had been his mandatory, rested with the appellant, and that, if this had not been delivered, it is not necessary to investigate whether there exists purchase or sale, that the respondent has never
hem opgedragen bezorging der uitgave van het door hem eischer geschreven werk Max Havelaar of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel Maatschappij, met aanbod om den gedaagde schadeloos te stellen en de door hem aangegane verbindtenissen na te komen volgens de wet en zoo als verder in de dagvaarding in het breede vermeld staat, en overwegende wijders, dat de appellant van dat vonnis in hooger beroep gekomen is en aangemerkt heeft, dat het vonnis van de stelling uitgaat, dat eene ongeclausuleerde eigendomsoverdragt niet eene handeling tusschen lastgever en lasthebber zijn kan, en dat de beweerde lastgeving in lijnregten strijd met de erkenning van het eigendomsregt des gedaagden is, met andere woorden, dat het mandaat geen oorzaak van eigendomsoverdragt kan zijn; dat die stelling juridiek onjuist is, waaromtrent de appellant in een breedvoerig betoog getreden is, waarvan de toepassing in casu is, dat de gedaagde Carte blanche verzocht en ook verkregen heeft om in het belang des Eischers het questieuze werk uittegeven; dat hij die taak volbragt heeft en daarvan rekening en verantwoording schuldig is; dat hij den koop en verkoop, waarop hij zich beroept, bewijzen moet; dat hij zulks niet doet; dat in alle gevalle van eene overeengekomen koopsom niet blijkt, zonder welke geen koop denkbaar is; dat de erkenning van genoten waarde niets behelst dan eene verzekering van het regt van derden uit den door den mandataris te geven titel; dat in casu aan geen koop en verkoop te denken valt, waardoor de gedaagde de uitsluitende beschikking over het werk in questie verkregen zou hebben, hetwelk reeds uit deze omstandigheid blijkt, dat hij het manuscript niet mogt vernietigen, het hem niet vrijstond het niet uittegeven, terwijl ook de morele zoowel als de juridieke verantwoordelijkheid op den Eischer drukt, wiens belang de gedaagde bij den uitgever behartigde, -- concluderende de appellant op alle deze gronden tot vernietiging van het vonnis a quo en toewijzing zijner hierboven gemelde in eersten aanleg genomen conclusien, met veroordeeling van den geintimeerde in de kosten der beide instantien.
Dat de geinte, na de grieven door den appellant tegen het vonnis a quo in het midden gebragt bestreden te hebben, opgemerkt heeft dat de appellant twee punten aanvoert die, niet in het vonnis behandeld zijn; dat het eerste is dat van den door den geinte beweerden koop van het kopijregt; dat de regter a quo dit punt met stilzwijgen voorbijgegaan is, omdat op den appellant het bewijs rustte, dat de geinte zijn lasthebber geweest is, en dat, als dit niet geleverd is, niet onderzocht behoeft te worden of er koop en verkoop bestaat, dat de geinte nooit