(134)
that those requirements are fulfilled in the contested judgment;
C. with regard to the Royal Decrees of 2 and 30 July 1822, that these contain no new and entirely independent provisions regarding the rights relative to the printing and publishing of literary works, as on account of this, with those Decrees would have been infringed upon the power of the legislators, and in this, cases would have been reviewed which belong exclusively to the domain of the legislators, but that it should be considered in connection with the already reported Act of 25 January 1817, whereby that right was regulated;
C. that the government in these decrees, based on the assumption that in the reported Act the rights of ownership would have been granted to the State, has made provisions regarding those presumed rights as alleged owner, but that those provisions do not apply if the Act here has given no rights to the State, or the requirements to claim this have not been fulfilled, and there consequently exist no rights of ownership for them, considering the ground of these Decrees is invalidated;
C. therefore that in the contested judgement, the Act of 25 January has been violated partially and misapplied partially;
Reverses this judgment, and rendering judgement on the main issue under art. 105 of the Act on the Legal Order and Judicial Policy, reverses the judgment given by the District Court in Tiel, on 13th February 1840;
Declares that the committed act does result in nor crime, nor misdemeanour, nor violation, and discharges the accused, D. VAN HAREN NOMAN, of all prosecution in this case: the costs to be borne by the State."
(134)
aanwezig zijn, dat die vereischten hier zouden vervuld zijn;
O. wat betreft de Koninklijke besluiten van 2 en 30 Julij 1822, dat deze geene nieuwe en geheel op zich zelve staande bepalingen omtrent de regten opzigtelijk het drukken en uitgeven van letterwerken bevatten, daar alsdan bij die besluiten op de magt des wetgevers zou zijn inbreuk gemaakt en bij dezelve zaken zouden zijn behandeld die uitsluitend tot het gebied des wetgevers behooren, maar dat dezelve in verband moeten beschouwd worden met de meergemelde wet van 25 Januarij 1817, waarbij het regt was geregeld;
O. dat de Regering bij deze besluiten, van de veronderstelling uitgaande, dat bij gemelde wet, aan den Staat ten deze regten van eigendom zouden zijn toegekend, omtrent die veronderstelde regten als beweerde eigenaar, beschikkingen heeft gemaakt, maar dat die beschikkingen niet in aanmerking kunnen komen wanneer de wet hier geene regten aan den Staat heeft gegeven, of de vereischten niet vervuld zijn om dezelve te kunnen vorderen, en er dus bij denzelven geene regten van eigendom bestaan, daar alsdan de grond van deze besluiten vervalt;
O. mitsdien, dat bij het beklaagde arrest de wet van 25 Januarij 1817 gedeeltelijk is geschonden, gedeeltelijk verkeerdelijk is toegepast;
Vernietigt hetzelve arrest, en, ingevolge art. 105 der wet op de Regt. Org. en het Beleid der Justitie, ten principale regt doende, vernietigt het vonnis door de Arr.-Regtb. te Tiel, den 13 Febr. 1840, gewezen;
Verklaart dat het begane feit noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert, en ontslaat den aangeklaagde D. VAN HAREN NOMAN, van alle regtsvervolging te dezer zake: de kosten te dragen door den Staat."