(110)
des wetgevers. Ik loop dus ligt gevaar van te veel ofte weinig te zeggen.
Nog eene andere klip zal ik moeten vermijden; het vraagpunt, hier door mij te behandelen, is tot een onderwerp van overweging door onderscheidene regtsgeleerden gemaakt, die daaromtrent hun gevoelen en hunne redenen hebben openbaar gemaakt en die allen, overvloeijende in mijnen zin, als het ware het gras voor mijne voeten hebben weggemaaid; ik loop dus gevaar of mij-zelven aan letterdieverij schuldig te maken, en dat zoude al zeer verschoonbaar zijn, als men een zoo keurig en zaakrijk geschrift voor zich heeft, als dat van den heer LIPMAN, of om, iets nieuws willende zeggen, de meest afdoende gronden over het hoofd te zien.
Ik zal trachten die klippen eenigzins te vermijden, door voor oogen te houden het eenige doel, waarmede ik hier ben verschenen, dat is: om mijne overtuiging van het goed regt van den requirant en van de dwaling der Geldersche regters bij u over te brengen, en daartoe zal ik u mededeelen, hoe zich die overtuiging heeft gevormd en de gronden waarop zij berust.
Toen de reqt. in eerste instantie was veroordeeld, wendde hij zich tot mij en vorderde een volstrekt onpartijdig oordeel over het vonnis, dat hem in het ongelijk had gesteld; om aan dit verzoek te voldoen, vroeg ik mij af, wat is het onderwerp waarover hier geding is gevoerd, welke wetsbepalingen regelen dit onderwerp, en van welke toepassing kunnen die op het bestaand geval zijn?
Vergunt mij, dat ik ook nu bij die drie punten, het onderwerp, de wet en hare toepassing, eenige oogenblikken stil sta.
1. HET ONDERWERP. De drukpers is eene copieer-machine, waardoor men, in ongeloofelijk korten tijd, zoo vele afschriften van een werk maakt, als honderd pennevoerders in hetzelfde tijdsbestek niet zouden kunnen vervaardigen. Maar daarom is hetgeen de drukpers afwerpt, niet van aard veranderd; het is en blijft een afschrift; hij die nu het oorspronkelijk geschrift daarstelde of het eenig bestaande van een ander had verkregen, die is daarvan gewis eigenaar; hij